Prediking in de vrijgemaakte en de christelijke gereformeerde kerken

  1. Bijbelse principes voor de prediking

Een vooraanstaande stem uit de gereformeerde kerken (vrijgemaakt): C. Trimp

Bediening van het Woord

Wie de werken van dr. C. Trimp leest die hij over de prediking geschreven heeft, moet wel tot de conclusie komen dat hij principieel en grondig over deze taak heeft nagedacht. Staande in de traditie van de Reformatie grijpt hij terug naar de basale noties die in de 16e eeuw zijn herontdekt en verdedigd, waaronder het sola scriptura dat een prominente rol speelt in zijn doordenking van de homiletiek. Staande in de kerken van de Vrijmaking is hij schatplichtig aan de theologische arbeid van zijn voorgangers, waarbij hij probeert eenzijdigheden te adresseren en te herstellen.

Dat levert een betrouwbare gereformeerde gids op voor de homiletiek die in rapport blijft met de eigen tijd. Wanneer we die gids wat nader bekijken, valt allereerst de typering van de prediking als bediening van het Woord op. Het is een typering die hem dicht bij de Schrift houdt, die het primaat aan het Woord geeft, en die door zijn helderheid en eenvoud in staat stelt om duidelijk te maken dat de prediker instrument is van de Heilige Geest, terwijl de prediking gericht is op concrete mensen.[1]

Het is een benadering die ruimte biedt voor inbreng van inzichten vanuit de retorica, hoewel Trimp beducht is voor een zelfstandige inbreng. De retorica moet hulpwetenschap blijven om het primaat en de werkingskracht van het Woord niet onderuit te halen.[2]

Actualiteit van de prediking

De werkingskracht van het Woord vormt een belangrijk principe voor Trimp. Het Woord is geen dode letter, maar levend en krachtig. De prediker is instrument van de Geest door het Woord en heeft niet zelf de macht tot actualiseren en representeren.[3] Dit stelt hij tegenover Rome, die het leerambt van de kerk die macht toevertrouwt, en tegenover de historische kritiek en haar consequenties, waarbij de creatieve interpreet die taak krijgt toebedeeld.[4] Het is in de aard van de Schrift en daarmee in de aard van de bediening dat ze actueel is.[5] Bediening van het Woord is dus nadrukkelijk niet het actueel maken van het Woord, maar het Woord laten spreken.[6]

Object-subjectscheiding

Dit radicale primaat van het Woord ligt ook ten grondslag aan zijn afwijzing van de scheiding tussen het objectieve en het subjectieve element in de prediking. Woord en Geest zijn niet objectief of subjectief, maar komen allebei van buiten de mens en blijven evenmin aan de buitenkant staan, maar dringen door tot in het diepste innerlijk. Hierin ligt zijn voornaamste kritiek op de homiletiek van T. Hoekstra. Sinds de periode van de gereformeerde orthodoxie in de 17e eeuw ligt de scheiding tussen object en subject als een raster over veel homiletische doordenking. Waar de gereformeerde orthodoxie veel nadruk legde op de objectieve waarheden die uit de Schrift werden gehaald, werd al snel de noodzaak gezien van het evenzeer benadrukken van de subjectieve doorleving van die waarheden. Preken hebben sindsdien de neiging om uiteen te vallen in een schools objectief deel en een sterk subjectieve toepassing. Trimp stelt dat de waarheid van het Woord niet objectief, maar normatief is.[7] Trimps sterke voorkeur voor een synthetische benadering van de preek sluit hierbij aan.

Heilshistorische prediking

In dezelfde lijn komt Trimp op voor de heilshistorische prediking. Deze gaat uit van de Schrift en maakt het werk van God niet afhankelijk van de subjectieve inbreng van de mens. Wel is hij beducht voor een objectivistische visie op heilshistorische prediking. Dat brengt hem ertoe om het gesprek tussen verdedigers van de heilshistorische prediking en voorstanders van exemplarische prediking te hervatten en om noodzakelijke correcties aan te brengen op de visies van o.a. M.B. van ’t Veer en B. Holwerda, bijvoorbeeld door op te komen voor het goed recht van het gebruik van het exemplum in de preek (o.a. op basis van 1 Kor. 10,6).[8]

De weerklank van het Woord

Een vergelijkbare beweging maakt hij ten opzichte van het bevindelijke element in de prediking. Vanuit een diepe waardering voor een verbondsmatige prediking legt hij de vinger bij een te objectivistische en juridische benadering van het verbond en vraagt hij aandacht voor de plaats van de geloofservaring in de prediking. Typerend voor Trimp blijft ook hier het primaat van het Woord. Het gaat bij de geloofservaring om de weerklank van het Woord.[9]

Vergelijking met een christelijke gereformeerde stem: W. Kremer

Overeenstemming in verscheidenheid

De Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) hebben bij al hun onderlinge verschillen toch vooral veel gemeen: hun onderwerping aan het gezag van de Schrift, hun gebondenheid aan de gereformeerde belijdenis en hun wortels in de Afscheiding. Wie de werken van toonaangevende theologen uit beide kerkverbanden met elkaar vergelijkt, vindt een diepe en hartelijke overeenstemming als het gaat over de grondbeginselen van prediking en geloof. Er zijn ook verschillen: de vrijgemaakten dragen de invloed van A. Kuyper met zich mee, ze zijn meer georganiseerd, sterker neocalvinistisch van aard, en lang heeft de vrees voor het subjectivisme het geloof en de prediking gestempeld. Dat maakt dat de christelijke gereformeerden veel meer affiniteit hebben met zaken als bevindelijke prediking en de praxis pietatis.

Prof. W. Kremer is lange tijd toonaangevend geweest voor de visie op de prediking in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Tot op de dag van vandaag is hij dat in delen van dat kerkverband. In het homiletisch onderwijs van dr. A. Baars was dat bijvoorbeeld nog duidelijk te merken.

Een vergelijking van Trimp met Kremer bevestigt het hierboven geschetste beeld. Principieel stemmen ze overeen als het gaat om de prediking. Dat geldt zonder meer voor de prediking als bediening van het Woord en ook voor de actualiteit van de prediking. Kremer stelt kernachtig dat het niet gaat om de actualiteit van de preek, maar om de actuositeit van het Woord.[10]

Trinitarisch-soteriologische prediking

Ook Kremer herkent het probleem van de tegenstelling tussen objectief en subjectief. Toch benadert hij die problematiek een tikkeltje anders, hoewel niet principieel anders. Hij noemt het vooral een valse tegenstelling, die voorkomen wordt door een trinitarische prediking.[11]

Daarmee komen we op een centraal principe bij Kremer. Waar je bij Trimp overal de bediening van het Woord als leidende gedachte tegenkomt, is dat bij Kremer de trinitarisch-soteriologische prediking. De primair trinitarische insteek maakt het mogelijk om de twee polen Woord en mens in de prediking bijeen te houden. De Geest werkt door en met het Woord, maar diezelfde Geest wil in mensen wonen.[12]

Het levert een spanning op die we moeten laten staan. Tegelijkertijd levert het een eis aan de prediking op: ze moet afgestemd zijn op de werkelijkheid van de gemeente én ze moet ad hominem zijn.[13]

Voor Kremer ligt hier ook de aanleiding voor wat hij noemt kenmerken-prediking. Het is niet anders dan de prediking van Gods werk in ons door de Heilige Geest.[14] Daarin gaat de belijdenis ons voor (HC v/a 86; DL I.12,13,16; V.2,4,5,7,12).

Er is tussen Kremer en Trimp op dit punt een verschil in benadering. De insteek en de daarbij behorende accenten verschillen, maar het verschil is niet principieel. Bij Trimp moet verdisconteerd worden dat kenmerken-prediking onder de verdenking van subjectivisme staat. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de ontsporingen op dat gebied aanwijsbaar waren. Tegelijkertijd behoedt een evenwichtige trinitarische insteek voor dergelijke ontsporingen.

Bevindelijke prediking

Een groter verschil zie je bij de spanningsvelden heilshistorisch-exemplarisch en de verbondsmatig-bevindelijke prediking. Voor Kremer is het veel natuurlijker om een geschiedenis uit de Bijbel te gebruiken als voorbeeld voor de weg van de gelovige nu. Bij hem staat de heilsorde veel nadrukkelijker op de voorgrond dan bij Trimp. Zonder de heilsgeschiedenis te onderwaarderen, ziet hij de heilsorde terugkomen in de heilsgeschiedenis.

Hetzelfde zie je bij de bevindelijke toepassing binnen het verbond. Voor hem is dat kennelijk geen tegenstelling. Eerder is de bevindelijke toepassing voor hem iets wat naar haar aard bij de prediking hoort.

Een typisch voorbeeld van de uitwerking daarvan is de manier waarop Kremer binnen de gemeente de Adam-gestalte (de mens in de zondige staat), de Abraham-gestalte (de mens in het verbond) en de in-Christus-gestalte (de mens in het geloof) onderscheidt, en daarnaast de Mozes-gestalte, die eigenlijk ongeloof is in een rechtzinnig jasje. Ook hierbij valt hij terug op de belijdenis: de prediking is bediening van de sleutelmacht, zowel in openen als sluiten (HC v/a 84).

Nog steeds zou ik het verschil tussen Kremer en Trimp niet principieel willen noemen. Wel ligt het accent behoorlijk verschillend, wat in de uitwerking heel duidelijk gaat worden. Juist bij deze onderwerpen schreef Trimp tegen een andere achtergrond dan Kremer. Trimp schreef tegen een achtergrond die de heilshistorische en verbondsmatige prediking eenzijdig objectief belichtte. Daarin waarschuwde hij tegen ontsporingen naar twee kanten. De Schrift was daarbij zijn richtsnoer en norm. Kremer was hierin ten diepste misschien meer eenvoudige praktijkman dan wetenschapper. Maar door zijn nadruk op de trinitarische prediking richtte hij de blik op God en vandaar op mensen. Dat is de winst van zijn benadering.

Trimps gerichtheid op het Woord is niet tegengesteld aan Kremers trinitarische gerichtheid. Ook het Woord komt van God en is op mensen gericht. Beide accenten hebben hun eigen winst. De nadruk op het Woord weerhoudt ervan om de Geest te zien als het subjectieve deel van de Triniteit. De Geest is God, evenals de Vader en de Zoon. Ook Hij komt van buiten de mens. Om als prediker recht te doen aan het werk van de Geest in ons zal het via het Woord moeten gaan. De nadruk op de Triniteit geeft een gezonde en natuurlijke basis om, waar het gaat over de aard van de prediking en haar toepassing, recht te doen aan de wijze waarop God in mensen werkt.

  • 2. Principe en praktijk

Trimp

Praktische homiletiek

Trimp heeft de homiletiek niet alleen theologisch doordacht, hij heeft ook onderwezen hoe ze in praktijk moet worden gebracht. Als je daar, zoals ik, niet bij aanwezig bent geweest, moet je andere bronnen raadplegen. Daarbij is te denken aan ervaringen van collega’s die college hebben gelopen bij Trimp, preken van Trimp zelf of preken van zijn leerlingen. Maar Trimp heeft ook een praktisch boekje geschreven over het maken en houden van preken, getiteld: De preek.

Blijkbaar was het ten tijde van Trimp gemeengoed om te zeggen dat de exegese niet mee moest de kansel op. Om het in het beeld van een restaurant te zeggen: De ober dient de kant en klare maaltijd op, en met wat er in de keuken is gebeurd, hoeft de gast niet te worden vermoeid. Het is een uitspraak die goed past bij de Bijbelse typering bediening van het Woord.

Ook valt uit getuigenissen van anderen te horen dat Trimp beducht was voor piëtistische trekken in de preken en raadde hij af de preek te laten eindigen met een vraagzin. Dat zou de gemeente met een vraag naar huis sturen, wat afbreuk zou doen aan de zekerheid van het geloof. Het laat zien dat het Trimp in zijn kritische bespreking van de heilshistorische methode of van de verbondsmatige prediking er nooit om begonnen is om die fundamenteel te herzien, laat staan de deur open te zetten voor een meer piëtistische prediking.

Uitleg en toepassing

De thematiek van objectiviteit en subjectiviteit blijft ook in Trimps praktische werk terugkomen. Trimp was geen voorstander van een preek die uiteenvalt in een exegetisch en een toepasselijk deel. Sowieso was de definitie van de preek als uitleg en toepassing van het tekstgedeelte voor hem problematisch, juist vanwege die scheiding in object en subject.

Hij heeft zijn leerlingen geleerd om vanuit de analyse van de preektekst te zoeken naar de hoofdgedachte van de tekst, die verwoord kan worden in het thema. Die centrale hoofdgedachte wordt dan leidend en structurerend voor de hele preek.

Op deze manier komt Trimp, in ieder geval in de overgang van theorie naar praktijk, het schema object-subject te boven. Zowel exegese als toepassing worden geïntegreerd in het geheel. De exegese fungeert vooral als voorbereidend analytisch werk. De toepassing moet, gezien Trimps overtuiging aangaande de actualiteit van het Woord, op een natuurlijke manier voortvloeien uit de hoofdgedachte.

Preekvoorbereiding

Juist vanwege Trimps afwijzing van de object-subjectscheiding is het interessant wat hij schrijft over de voorbereiding van de preek. Hij vat dat samen onder het kopje ‘De exegese’. Hij begint met de analytische exegese van de tekst om vervolgens over te gaan naar de zogenaamde homiletische exegese (een term die hij overneemt, omdat die nu eenmaal in gebruik is). Hij zegt dan met zoveel woorden dat de Bijbel tijdens deze fase vrijkomt uit de ‘objekts-functie’, waarin hij tijdens de exegetische arbeid een tijdlang heeft verkeerd.[15] Deze homiletische exegese heeft duidelijk de bedoeling om te voorkomen dat de preek een objectivistische verhandeling wordt. Hier krijgt de meditatie van de prediker een plek. Ook wordt hier de vertaalslag gemaakt naar de boodschap.

Wie op zoek is naar de plaats van de toepassing zal ook in deze paragraaf moeten zoeken. Opmerkelijk genoeg staat die dus onder het kopje ‘De exegese’. Het nadenken over de toepassing zit hem in de vraag: Wat betekent dít Woord voor déze mensen?[16] Dat wordt uitgewerkt in mensen van deze tijd, mensen met persoonlijke zorgen, mensen die allen slechts kunnen leven van Gods genade, mensen die de toekomst van Jezus Christus tegemoet gaan en mensen die leden zijn van de kerk van Christus.[17]

Na de homiletische exegese komt de analogie van het geloof aan de orde. Het dogma van de kerk fungeert hier vooral om de gevonden boodschap te verifiëren. Wanneer dit gebeurd is, kan worden begonnen met het analytisch-synthetisch structureren van de preek.

Eigenlijk hebben we het hier over de theorie van de praktijk. Het is nog niet de praktijk van het preken zelf. Trimp is hier bezig om de Bijbelse principes toe te passen voor de praktijk. Tegelijkertijd proef je de worsteling om het object-subjectschema te boven te komen.

Het bevindelijke element in de prediking

Van een bevindelijk element in de prediking merk je hier nog niet zoveel. Ik heb de indruk dat dat voor een deel ermee samenhangt dat Trimp de Bijbeltekst in de praktijk vooral als een object benadert. Omdat bevinding subjectief gekleurd is, voelt het als een toevoeging, wat voor Trimp methodisch onjuist zal zijn.

Wanneer Trimp in zijn beknopte bespreking van het adres van de preek schrijft over mensen die de toekomst van Jezus Christus tegemoet gaan en over mensen die leden zijn van de kerk van Christus, onderscheidt hij niet tussen de manier waarop mensen die toekomst tegemoet gaan en evenmin bespreekt hij het onderscheid binnen de ene gemeente van Christus. Hier had, vanuit de Dordtse Leerregels, voldoende aanleiding gelegen om vanuit de actualiteit van het Woord het bevindelijke element te integreren in de boodschap.

Al met al houdt de aandacht die Trimp wel degelijk heeft gevraagd voor het bevindelijke element in de prediking toch iets theoretisch. In de praktijk overheerst de bezorgdheid om niet in subjectivisme of piëtisme te vervallen en blijft het spreken over de geloofservaring het karakter houden van een poging van iemand die de schriftuurlijk-bevindelijke prediking niet van binnenuit kent. Zo vraag ik me af of wel helemaal helder wordt wat het verschil is tussen enerzijds de menselijke ervaring en gevoelsreactie op het Woord en anderzijds de door de Geest gewerkte Schriftuurlijke beleving van bekering en geloof.

Het gevaar lijkt me aanwezig dat een leerling van Trimp preken levert die vooral een gedachte aanreiken, waarbij het onderscheid tussen het gezag van de tekst en het gezag van de prediker door elkaar heen lopen en die de kracht missen om het hart open te leggen voor Christus.

Vergelijking met Kremer

Homiletische exegese

Ook Kremer maakt gebruik van het begrip ‘homiletische exegese’. Voor hem is het echter niet een aparte fase in de preekvoorbereiding, maar een typering van de hele exegetische arbeid van de predikant. Het is de ‘exegese, zoals een predikant dat doet’, namelijk in dienst van de prediking.[18] Daarom kan hij de homiletische exegese ook omschrijven als het werk dat erop gericht is dat de waarheid en kracht van het evangelie niet alleen verklaard, maar ook verkondigd wordt aan de hele persoon, dat is in verstand, wil en emotie.[19]

Ik vind dat om een aantal redenen een aantrekkelijke benadering. Door de exegese van het begin af aan bewust in dienst van de prediking te stellen, blijft de tegenstelling tussen objectief en subjectief je minder achtervolgen. De analyse van de tekst is vanaf het begin meer dan het vaststellen van een objectieve betekenis, en ook is het niet nodig om in de loop van het proces een expliciete vertaalslag te maken van exegese naar prediking. Zo zal de tekst eerder om de preekstoel roepen, zoals Kremer het zei: Niet de preekstoel roept om een tekst, maar de tekst roept om de preekstoel.[20] Die uitspraak is waar, omdat de tekst dat zelf doet. Het Woord is er om gepredikt te worden. Daarom is het waardevol dat Kremer specifiek aandacht vraagt voor de kracht van het evangelie.

Waardevol is het ook dat vanaf het begin de hele mens in beeld is, in verstand, wil en emotie. Daarmee is ook de toepassing vanaf het begin in beeld als onlosmakelijk element van iedere verkondiging.

Van preekvoorbereiding naar preek

Zoals de preekvoorbereiding vanaf het begin op de preek is gericht, vloeit de preek voort uit de voorbereiding. Net als Trimp is Kremer van mening dat de exegese nog geen preek is. De preek verbergt de exegese, maar is daar wel op gebouwd. Dat zagen we ook bij Trimp. Bij Kremer staat dat in het kader van het doel van de preek: niet alleen wat het Woord zegt, maar ook wat het Woord wil doen in de gemeente.[21] De verwoording ‘niet alleen, maar ook’ laat zien dat er geen tegenstelling tussen exegese en preek bestaat, maar wel een duidelijk onderscheid. Het Woord is er namelijk om verkondigd te worden en het heeft daar ook de kracht voor. De hele exegese stond immers in dienst van die verkondiging?

De preekvoorbereiding is voor Kremer meer dan exegese alleen. Ook het dogma heeft daarin een plaats. We zagen bij Trimp dat het dogma vooral dient ter verifiëring van de exegese. Kremer gebruikt het ook om de tekst in het grotere Bijbelse verband te zetten. Op een bepaalde manier bouwt hij daarbij voort op de homiletiek van Hoornbeek. Hoornbeek verdeelde de preek onder in drie delen: uitleg – leerstukken – toepassing. Die indeling wijst Kremer af, omdat de preek daar statisch en dogmatisch van wordt, en vanwege de ongewenste object-subjectscheiding. Kremer beveelt uitleg, leerstukken en toepassing aan als de weg die in de preekvoorbereiding wordt afgelegd.[22]

Bij deze plek die Kremer geeft aan het dogma in de preekvoorbereiding zie ik een voordeel en een nadeel. Het voordeel is dat de leer van de kerk de prediker niet alleen negatief, maar juist ook positief in het Bijbelse spoor houdt. Het is ook voor de prediker een hulpmiddel om, boven eigen voorkeuren en leesbril uit, de eenheid van de Schrift in het oog te houden, waarbij altijd het Woord van het kruis (1 Kor. 1,18) verkondigd wordt. Om Kremers eigen typering te gebruiken: het helpt op trinitarisch-soteriologisch te preken. Het nadeel is dat het de neiging geeft om het dogma te preken in plaats van de tekst.

Toepassing

Het uitgangspunt dat de preek twee polen heeft, het Woord en de mens, en dat de Geest die door het Woord werkt ook in mensen wil wonen, geeft aan Kremer een belangrijke basis voor de toepassing in de preek. Dat vereist kennis van de mens, en dan vooral kennis vanuit het Woord. Al eerder noemde ik Kremers onderscheiding in de Adams-, Abrahams-, in-Christus- en Mozesgestalte. Ieder mens staat in de Adamsgestalte. Een gelovige staat zowel in de Adams-, de Abrahams- als in de in-Christus-gestalte. Een gemeentelid staat wel in de Abrahamsgestalte, maar kan óf in de in-Christus-gestalte staan óf in de Mozesgestalte. Dat geeft allemaal stof voor de toepassing.

Dit betekent dat de toepassing afhankelijk is van het Woord en niet van de mens. De mens stelt de verkeerde vragen.[23] De prediking leert de hoorder dus ook om de goede vragen te stellen.

Voor Kremer is hier, zoals gezegd, het werk van de Geest in de mens een belangrijk uitgangspunt. Hij heeft dan drie manieren om dat uit te werken. Allereerst de al eerder genoemde kenmerken-prediking. Ten tweede wat hij noemt ontdekkend preken. Daarmee bedoelt hij niet per definitie hetzelfde als ontmaskering van de zondaar, maar laten zien wat de hoorder eerst nog niet zag. Dat kan juist ook gaan over de genade en heerlijkheid van Christus. In de derde plaats vraagt Kremer aandacht voor de onderwerpelijke prediking. Je kunt bijvoorbeeld een druif beschrijven als voorwerp (qua kleur, vorm en opkweek), maar je kunt hem ook proeven en dan kun jij, als onderwerp, de smaak kennen. Zo kan dat ook met het evangelie.[24]

We zitten hier op een terrein dat bij Kremer veel meer ontgonnen is dan bij Trimp. Trimp is meer dan Kremer beducht voor piëtistische trekken in de prediking. Toch geldt ook voor Kremer dat hij het piëtisme afwijst. De heiliging en de gemeentebeschouwing komen bij het piëtisme niet tot hun recht.[25] Wel fungeert het piëtisme bij Kremer als een voortdurende kritische gesprekspartner. Maar vooral is van belang dat Kremer onderscheidt tussen de praxis pietatis (in navolging van Voetius e.a.) en het piëtisme.[26] Het verschil tussen beide is belangrijk. Het eerste gaat namelijk over de beoefening van een levend geloof en vloeit voort uit het Bijbelse onderwijs.

Prediking en ethiek

Een belangrijke vraag is nog de verhouding tussen praxis pietatis en ethiek. Want loopt de nadruk op het hart niet het gevaar van verinnerlijking van het geloof en verwaarlozing van de christelijke roeping in de samenleving?

Kremer heeft zich met deze vragen serieus bezig gehouden. Daarbij is voor hem principieel dat de basis waarop het ethische element in de prediking moet rusten, de beoefening van een levend geloof is.[27] Praxis pietatis en ethiek staan in een uitzonderlijk nauw verband met elkaar. Misschien moet je wel zeggen dat ethiek een bepaalde vorm van de praxis pietatis is.

Uiteindelijk blijft voor Kremer de verkondiging van de vrije genade de kern. Niet alleen die genade zelf moet verkondigd worden, maar ook de betekenis van de beleving daarvan in het leven. Dat zal voor de gereformeerde prediking altijd een worsteling blijven.[28]

Hier zijn twee dingen van belang. Allereerst de actualiteit van de prediking in de zin dat het Woord zelf werkt en naar haar aard actueel is. En in de tweede plaats het kweken van een besef dat hoort bij de levende beoefening van het geloof. Het besef dat gekweekt moet worden, is dat, wanneer de kerk uitgaat, de dienst pas begint waarin horen en doen onlosmakelijk verbonden zijn vanuit een levend geloof.[29] ‘Daarom is de prediking niet klaar met het aanprijzen van een antiek levenspatroon; evenmin met exclamaties over het verschrikkelijke van de tijd en nog minder met het propageren van een bepaald onderdeel van de gereformeerde zede’, aldus Kremer.[30]

3. Praktijk van de prediking sinds Trimp

Nalatenschap

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de praktische homiletiek, zoals Trimp die gedoceerd heeft, een door hem onbedoeld effect heeft gehad. Ik ben ervan overtuigd dat Trimp, als leerling van Schilder, Veenhof e.a., getracht heeft een noodzakelijke correctie aan te brengen op een te objectivistische tendens in de prediking en daarmee toenadering te zoeken tot de christelijke gereformeerde school. Toch is dat in de praktijk niet gebeurd.

In het beste geval heeft zijn leerstoel preken opgeleverd, die wortelen in de Schrift, getuigend van een sterke exegese, eenvoudig en helder van structuur en woordgebruik, gericht op de praktijk van het christelijke leven.

Tegelijkertijd heeft het gebrek aan affiniteit met schriftuurlijk-bevindelijke prediking en de praxis pietatis er in de praktijk bij zijn leerlingen toe geleid dat de accenten anders gelegd werden. Meer op de ethiek dan op het hart. Meer op hoe we moeten denken dan op wat Christus wil doen in mensen. Meer op de techniek van het preken dan op het laten spreken van het Woord. Meer op stimulans  van verondersteld aanwezig geloof dan op een oproep tot geloof en bekering. Meer op bemoediging voor verdriet dan op troost voor zondaren.

Zo kon er ruimte komen voor een preekstijl waarin niet eenvoud, maar simplisme de toon aangaf, waarin de boodschap niet de scherpte van het Woord vertolkte, waarin het hart van de aangevochten gelovige tekortkwam en het hart van de huichelaar niet werd ontmaskerd, waarin de aandacht voor praktisch christenleven de boodschap van een rijke Christus voor arme zondaren overschaduwde en waarin de prediker zijn gezag verloor. Dat is Trimp niet aan te rekenen, hoewel het met een beroep op hem wel is gebeurd.

Exegese en de preek

Wie de praktische regel dat de exegese dient achter te blijven in de studeerkamer heel consequent toepast, houdt een boodschap over die weliswaar geworteld is in de Schrift, maar de gemeente wordt de mogelijkheid ontnomen om dat mee te maken. Om in het beeld van het restaurant te blijven: De maaltijd wordt opgediend in de vorm van hapklare brokken. De nadelen daarvan mogen niet over het hoofd worden gezien.

Het lijkt me zeer bedenkelijk om van het op zichzelf terechte onderscheid tussen exegese en preek te maken dat Schriftuitleg in de preek geproblematiseerd moet worden. Het problematiseren van Schriftuitleg in de preek versterkt namelijk juist het beeld dat exegese niet veel meer is dan de rationele onderbouwing van de preek: puur analytisch en informatief en het bedient vooral het verstand. Wie in de lijn van Trimp blijft denken, houdt dan een hoofdgedachte over die de neiging heeft om bleek te worden. Er zijn dan ook predikers die er toch voor kiezen om Schriftuitleg in de preek op te nemen, maar het worden inderdaad informatieve toevoegingen aan de preek. De uitleg dient niet meer om de tekst te ontvouwen voor de gemeente, zodat de boodschap oplicht, maar om de preek kleur te geven en boeiend te maken. In het beste geval is het een poging om de preek rechtzinnig te laten zijn. In het slechtste geval om de kennis van de prediker te etaleren.

Het belangrijkste nadeel lijkt me dat de gemeente ontwend wordt om de onverbreekbare verbinding tussen Schrifttekst en preek te zien. Uiteindelijk komt het het gezag van de prediking niet ten goede als het gezag van de Schrift en het gezag van de prediker in elkaar overlopen.

Een nadeel dat daarmee verband houdt, is dat je op deze manier gebrek aan Bijbelkennis cultiveert. Het is een probleem dat zichzelf versterkt. Deze preken nodigen niet uit tot het zelfstandig lezen van de Bijbel. Hoe minder dat gebeurt, hoe minder de vraag uit de gemeente op zal komen om preken waarin de Schrift aan het woord komt.

Het is juist die kerkelijke cultuur die de voedingsbodem heeft gelegd voor de roep om meer beleving. Korte, informatieve preken zijn nu veelal een ingrediënt geworden (niet meer dan dat) van een dienst die verder bol staat van belevingselementen. En daarmee is de gevreesde object-subjectscheiding sterker terug dan ooit.

Toepassing en de preek

Trimps benadering van de toepassing in de preek vereist ten eerste veel vertrouwen in de werkingskracht van het Woord, maar ten tweede de gave om het Woord naar haar aard te laten spreken. Dat vereist weer Schriftuurlijke en pastorale kennis van de hoorder. Het is dus nogal moeilijk om de toepassing tot haar recht te laten komen.

Wanneer er dan ook nog weinig nadruk ligt op het onderscheid binnen de gemeente en juist veel op de eenheid, ontbreekt het gemakkelijk aan een duidelijke toepassing. Daar komt bij dat in de vrijgemaakte traditie weinig is nagedacht over de gesteldheid van het hart, hoewel de belijdenis daar wel oog voor heeft, met name in de Dordtse Leerregels. Het hart wordt al gauw eenzijdig geassocieerd met het gevoel, terwijl het Bijbels gesproken over de uitingen van het hele leven gaat (vgl. Spr. 4,23), en in ieder geval ook de wil en het verstand en zelfs de daden raken.

Wanneer er dan toch gezocht wordt naar een toepassing, zal die minder gauw op het hart van de hoorder gericht zijn en eerder op zijn daden. Vrijgemaakte preken zijn over het algemeen sterker in de ethische toespitsing dan in die van geestelijke leiding. Een bepaalde schematiek van belofte en eis zal dat alleen maar versterken.

In een rechtzinnig kader kan die ethische toespitsing moraliserend werken, omdat het houden van de eis van het verbond dient als bewijs dat je de belofte gelooft. In een meer evangelisch kader komt deze ethische toespitsing bijna in plaats van de boodschap zelf, omdat de vraag naar de verzoening met God een gepasseerd station is geworden en alleen het volgen van Jezus overblijft.

Een mildere, meer praktische uitwerking hiervan heeft een prediking tot gevolg waarbij de toepassing op de levenspraktijk de hoofdzaak van de preek wordt. De hoorder hoort wat hij de komende week moet doen. Daardoor wordt de christelijke vrijheid verwaarloosd of luiheid in het toepassen van de christelijke vrijheid gecultiveerd. Maar een kerk die de christelijke vrijheid niet heeft geleerd, zal vroeg of laat vervallen in misbruik van die vrijheid. Dat kan al gebeuren vanaf het moment dat de ‘goede’ dominee vertrekt.  

De verbinding tussen praxis pietatis en ethiek, zoals Kremer die aanwees, had hier veel goeds kunnen doen, zonder daarmee aan de kracht van een eigentijdse prediking aan mensen die midden in de samenleving staan afbreuk te doen.

Gereformeerde prediking vandaag

We begonnen met Bijbelse principes voor de prediking, geformuleerd door een voorganger en leraar van de kerken, maar niet afhankelijk van hem. Ze zijn de moeite waard om te herhalen: bediening van het Woord, actueel naar haar aard, niet objectief, maar normatief, heilshistorisch, een klank die weerklank vindt in de ervaring. Ze werden bevestigd en aangevuld door een christelijke gereformeerde leraar: trinitarisch, soteriologisch, met aandacht voor de werking van de Heilige Geest in mensen.

We hebben ook gezien hoe funest het is geweest dat beide tradities zich teveel afzonderlijk van elkaar ontwikkeld hebben en elkaar niet hebben versterkt. Zowel Trimp als Kremer kunnen ons vandaag nog helpen om terug te keren naar de Bijbelse principes. Dat geldt voor nog vele anderen. We moeten ook Kremer niet verheerlijken. Bij verheerlijking van één methode ligt altijd het opleggen van een schematiek op de loer. Een bevindelijke toepassing kan ook een maniertje worden. Standaardvragen zoals ‘mag dat voor u ook al waar zijn?’, ‘herkent u daar al iets van?’ of ‘is het ook al Pasen geworden in uw hart?’ breken ook het hart niet open. Daar kijken de mensen op den duur wel doorheen.

In onze eigen kerkelijke situatie formuleer ik vanuit bovengenoemde uitgangspunten een aantal speerpunten voor predikers en prediking:

  • Vertrouw op de werkingskracht van het Woord en onderdruk de neiging om zelf iets toe te voegen
  • Maak werk van de preekvoorbereiding, neem daar de tijd voor en laat het gepaard gaan met gebed
  • Ga niet preken voordat de tekst om de preekstoel geroepen heeft
  • Heb vanuit de liefde van God hart voor de aangevochten gelovigen, maar wees ook eerlijk voor de schijngelovigen
  • Laat in de preek zien dat Gods Woord het zegt en neem de gemeente daarin mee zonder ingewikkelde taal te gebruiken
  • Laat in de preek zien wat het Woord wil uitwerken in het leven, en begin daarbij bij het hart
  • Wees erop bedacht dat de bediening van de verzoening door Christus aan arme zondaren de kern is
  • Preek ad hominem

[1] Zie o.a. zijn Inleiding in de ambtelijke vakken; Woord, water en wijn; De actualiteit der prediking; Klank en weerklank.

[2] C. Trimp, Inleiding, 80

[3] Trimp, Inleiding, 83v

[4] Trimp, Actualiteit, 11, 15

[5] Trimp, Actualiteit, 24v, 32

[6] Trimp, Actualiteit, 24

[7] Trimp, Inleiding, 83

[8] Trimp, Heilshistorische prediking. Hervatting van een onvoltooid gesprek.

[9] Trimp, Klank en weerklank. Door prediking tot geloofservaring.

[10] W. Kremer, Prediking en ethiek. In: D.H.J. Folkers en J. Westerink (red.), Priesterlijke prediking. Verzameld werk van Prof. W. Kremer. Band I,194

[11] D.H.J. Folkers, Twee harten open. In: Folkers e.a., Priesterlijke prediking, 64

[12] W.H. Velema, Leraar van de Christelijke Gereformeerde Kerken, in: Folkers e.a., Priesterlijke prediking, 46

[13] A.w., 46

[14] Folkers, Twee harten. in: Folkers e.a., A.w., 99

[15] Trimp, De preek, 23

[16] Idem

[17] Trimp, A.w., 23v

[18] Folkers, Twee harten, in: Folkers e.a., A.w., 71

[19] Folkers, Twee harten, in: Folkers e.a., A.w., 72

[20] Folkers, Twee harten, in: Folkers e.a., A.w., 83

[21] Folkers, Twee harten, in: Folkers e.a., A.w.,73v

[22] Folkers, Twee harten, in: Folkers e.a., A.w.,88v

[23] Folkers, Twee harten, in: Folkers e.a., A.w., 95

[24] Folkers, Twee harten, in: Folkers e.a., A.w., 99vv

[25] Velema, Leraar, in: Folkers e.a., A.w., 51

[26] Kremer, Prediking en ethiek. In: Folkers, e.a., A.w., 176

[27] Kremer, Prediking en ethiek. In: Folkers, e.a., A.w., 176v

[28] Kremer, Prediking en ethiek. In: Folkers, e.a., A.w., 179

[29] Kremer, Prediking en ethiek. In: Folkers, e.a., A.w., 194

[30] Kremer, Prediking en ethiek. In: Folkers, e.a., A.w., 193v