Een eisende belofte en een belovende eis

Gods Woord is één grote belofte. We spreken dan ook wel over het beloftekarakter van het heil. Maar kun je dat eigenlijk wel zo zeggen? Het verbond kent toch ook een eis? Moeten we niet met twee woorden spreken? ‘God komt naar ons toe met zijn belofte, maar ook met zijn eis’? Het probleem zit hem in die woordjes ‘maar ook’. Daardoor lijkt het alsof belofte en eis tegenover elkaar staan. Of dat ze de twee polen vormen van het verbond, die met elkaar in evenwicht gebracht moeten worden. Dit artikel gaat over het beloftekarakter van het evangelie, zonder dat er een ‘ja maar’ achteraan komt.

 

Levend Woord

Er zouden heel wat kerkelijke stromingen aan te wijzen zijn, waarin het beloftekarakter van het evangelie wordt aangetast. Dat kan nuttig en leerzaam zijn. Maar deze keer wil ik dichter bij huis beginnen. Hoe gaan we om met de accenten die in onze eigen (GKv-) traditie zijn gelegd? Zien we die tegen de achtergrond van het laten spreken van het levende Woord? Of nemen we de formuleringen, zoals we die gewend zijn, als uitgangspunt om er, onbewust en onbedoeld wellicht, een nieuw systeem van te maken?

Een levende kerk spreekt Gods Woord na. Dat doet ze niet zomaar in het luchtledige, maar ze doet dat als concreet antwoord op dwalingen en op dode systemen. Iedere tijd kent zo haar eigen frontlijnen. Die lopen vaak ook binnen de kerk. In de eerste helft van de vorige eeuw vormde het subjectivisme[1] in Kuypers theologie zo’n front. Het denksysteem van de veronderstelde wedergeboorte was één van de gevolgen daarvan. De reformatorische beweging, die sterk vertegenwoordigd was in de Vrijmaking, kwam daartegen op door opnieuw te verwoorden hoe Gods Woord spreekt over het verbond.

Accenten

In de jaren na de Vrijmaking werd het gevaar van het subjectivisme scherp doorzien. Ook de rijkdom van het verbond ging weer helder glanzen. Op de frontlijnen werden nieuwe accenten gelegd. Tegenover het subjectivisme een nadruk op het objectieve. Tegenover het veronderstellen van iets wat wel of niet aanwezig is, werd de eigen verantwoordelijkheid in het verbond benadrukt. Zodoende kwam de eis van het verbond nadrukkelijk in het gezichtsveld terug.

Nu we meer dan een halve eeuw later kerk zijn, is het van belang om de accenten van toen niet tot een nieuw systeem te maken. De tweeslag belofte-en-eis moet niet als dwangbuis over de Schrift gelegd worden, maar moet vanuit de Schrift ingevuld worden. Het zou niet goed zijn als de terechte nadruk op het objectieve leidt tot objectivisme. Want dat is een even groot gevaar als het subjectivisme. Het gaat erom, dat de doorwerking van het levende Woord niet opnieuw belemmerd wordt door theologische constructies.

Eisende belofte

Eerst iets over de belofte. Gods belofte komt van buitenaf naar ons toe. De betrouwbaarheid ervan is dan ook in niets afhankelijk van iets in de gelovige mens zelf. Toch betekent dat niet, dat de belofte buiten de mens blijft staan. Onderdeel van de belofte is ook de toe-eigening van wat wij in Christus hebben en de inwoning van de Heilige Geest. Dat betekent dat de belofte ons hele menszijn opeist, inclusief de binnenkant. Nu is het juist eigen aan de belofte, dat ze wordt vervuld. Met andere woorden: de belofte wordt niet alleen voor ons, maar ook in ons uitgewerkt. De uitwerking van Gods belofte brengt niet minder dan een radicale innerlijke verandering teweeg. Aan wie dit ‘totaalpakket’ van Gods belofte weigert te accepteren, ‘belooft’ God de eeuwige dood. Ook die dreiging functioneert binnen het verbond.

Laat ik nu kort proberen te schetsen welke invloed een objectivistische benadering heeft op dit spreken over de belofte. In zo’n benadering zal de innerlijke uitwerking van de belofte tekort komen. Want er is dan een blinde vlek voor wat er in een gelovig mens gebeurt. De belofte blijft dan buiten ons staan, met alle gevolgen van dien. We kunnen dan menen, dat we de vergeving van zonden en het eeuwige leven als waarheid kunnen aannemen, zonder dat het iets in ons hoeft teweeg te brengen. Zonder dat de prediking van de belofte tot diep berouw over de zonde hoeft te brengen. Dan wordt de belofte een geriefelijke rustbank of, ietwat sterk uitgedrukt, een toegangskaartje voor de hemel. De verwondering over het genadekarakter van de belofte ebt weg en er komt een stuk vanzelfsprekendheid voor in de plaats. Eigenlijk is de belofte dan losgeweekt van de eis.

Belovende eis

Daarom is ook het spreken over de eis van het verbond ermee gemoeid. Want de eis zal dan op haar beurt losgeweekt worden van de belofte. De eis om heel Gods belofte met een gelovig hart aan te nemen, verandert dan geleidelijk in een menselijke tegenprestatie. De eenzijdige benadering van de belofte moet dan in evenwicht gebracht worden door de eis. Je hoeft het eeuwige leven dan wel niet te verdienen, maar je moet er toch wel wat voor doen. In de uitleg van vraag en antwoord 86 van de Heidelbergse Catechismus zal de dankbaarheid van de mens op de voorgrond komen te staan. Dat Christus in het antwoord de handelende Persoon is, dat raakt onderbelicht.

Voor de prediking van de eis kan dit verschillende uitwerkingen hebben. Vooral als de objectief toetsbare gehoorzaamheid aan de wet het uitgangspunt is geworden. De gehoorzaamheid aan de wet kan een zelfbevestiging worden. Het gebed van de tollenaar: ‘O God, wees mij, zondaar, genadig!’, is dan ver weg. De keerzijde van zo’n prediking is, dat de eis als meetlat wordt aangelegd. Het resultaat is een prediking waarin de zweep over de gemeente wordt gehaald. In zulke preken komt opvallend vaak het woord ‘moeten’ voor. De gemeente wordt vermoeid met een last, waar ze onder zal bezwijken. Juist omdat de belofte is weggedreven van de eis (we hebben de belofte, ja maar er is ook nog een eis).

Diepe verwondering

Wat is het onopgeefbaar, dat de eis is ingebed in de belofte. Wanneer wij in Gods wet niet maar een stel leefregels ontvangen, maar geconfronteerd worden met de eis om volmaakt te zijn, zoals onze hemelse Vader volmaakt is en heilig te zijn, omdat de HEERE heilig is. Dan worden we ontmaskerd als verloren zondaars. En uitgedreven naar de volmaaktheid en heiligheid van Christus. Wanneer we dan de woorden ‘gij zult’ horen, mogen we daar ook een belofte in herkennen. De vervulling van die eis wordt ons tegelijkertijd beloofd: ‘Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven’ (Jer. 31:33). Dan is alle gearriveerdheid en vanzelfsprekendheid weg en komt er een diepe verwondering voor in de plaats.



[1] In dit artikel komen een paar keer de woorden subjectivisme en objectivisme voor. Subjectivisme houdt in, dat het gelovige bewustzijn van de mens tot norm wordt gemaakt. De zekerheid wordt in de mens zelf gezocht. Objectivisme maakt van het evangelie een rationele waarheid die helemaal buiten jezelf blijft staan.