Balanceren of geloven?

Een christen spreekt graag over de kerk. Hij zal dat altijd met liefde doen en daar vreugde aan beleven. Het is één van de mooiste onderwerpen om over na te denken met elkaar. Dat is vanzelfsprekend. Want de Heiland zelf geeft immers het grote voorbeeld? Hij ziet haar namelijk als zijn eigen bruid! Hij ging niet minder ver dan zijn leven voor haar te geven aan het kruis. Zoveel liefde heeft Hij voor haar. Hoe zouden wij dan de lippen optrekken als het over de kerk gaat…?

En toch… het vele praten over de kerk heeft ook wel iets vermoeiends. Soms krijg je de neiging om dat onderwerp juist eens wat vaker te vermijden. Omdat het niet altijd even opbouwend is. Maar ook dat is niet zo vreemd. De liefde van de Heiland is genoemd. Als we bedenken dat die liefde uitgaat naar een ondankbaar en hardnekkig volk, dan begrijpen we waar dat weinig opbouwende vandaan komt. Dat komt namelijk uit die kerk zelf vandaan. De bijdrage die de mens in heel de kerkgeschiedenis vanaf de zondeval heeft geleverd aan de kerk is meer afbraak- dan opbouwwerk.

Het is het onvoorstelbare en wonderlijke werk van God, dat Hij juist met de kerk een nieuw begin wil maken. Onze vreugde over de kerk ligt daarom ook in de vreugde over het verzoenende en heiligmakende werk van Hem. Daarom blijft de kerk een belangrijk onderwerp. Het blijft ook een prachtig onderwerp. Maar laten we daar nu ook van leren, dat we de kerk dan niet langer benaderen als het resultaat van menselijke werkzaamheden en menselijke gehoorzaamheid. Om ervoor te waken om niet steeds opnieuw in de valkuil stappen, dat we de kerk afhankelijk maken van mensen, kunnen we dat gevaar het beste even in beeld brengen.

Het kwaad komt het minst opvallend binnen wanneer mensenwerk met een beroep op de Bijbel wordt gelijkgesteld aan Gods werk. Dat kan op twee manieren gebeuren als het over de kerk gaat. De eerste manier gaat via het instituut. De tweede gaat via de gelovige leden van de kerk. Om het zo helder mogelijk (en ook enigszins veilig) te maken, wil ik de eerste manier laten zien aan de hand van de Rooms Katholieke Kerk en de tweede aan de hand van de zogeheten charismatische gemeenten.

Instituut

Bij Rome is de kerk een instituut. Onder het instituut van de kerk verstaan we de officiële kerkelijke ambten, inclusief kerkelijke uitspraken en vastgelegd kerkelijk recht. Dat maakt de kerk overigens erg overzichtelijk. Het is ook tamelijk helder. De grenzen van de kerk vallen samen met de grenzen van de Rooms Katholieke Kerk. Er is op de hele wereld één kerk en dat is het instituut dat geregeerd wordt vanuit het Vaticaan. Buiten dit instituut wordt officieel geen andere kerk als kerk erkend.

Speelt Christus dan geen enkele rol in Rome? Volgens Rome zelf is dat wel degelijk het geval. Het hele systeem wordt zelfs met Hem gelegitimeerd. Was het niet Christus zelf die de sleutelmacht aan Petrus gaf? En ging dat via Petrus niet over op zijn opvolgers in het ambt? De zogenaamde leer van de ‘apostolische successie’ (apostolische opvolging) is erg belangrijk voor de onderbouwing van Rome’s kerkbegrip. De sleutels van het koninkrijk der hemelen zijn volgens Rome gegeven aan de apostelen en via hen aan de kerkelijke ambtsdragers. Via hen kan de genade overvloeien naar de gelovigen. In de kerkelijke ambten wordt Christus zichtbaar. Daarom is het Woord alleen daar waar de kerk is. Wat ‘de kerk’ heeft uitgesproken in de geschiedenis kan zo zelfs het gezag krijgen van goddelijke openbaring.

Hier is mensenwerk gelijkgesteld aan Gods werk. Ambtsdragers en Christus gaan samenvallen. Kerkelijke uitspraken en het evangelie gaan samenvallen. Hetzelfde geldt voor de kerkelijke kanalen en de werking van de Geest. Dit doet schromelijk tekort aan de grootheid van de Drie-enige God. Ook wordt daarmee het zicht op het evangelie ingeperkt door de bril van de kerk. Tegelijkertijd worden mensen van afhankelijke instrumenten van God verheven tot figuren van wie God zichzelf afhankelijk heeft gemaakt.

Vroomheid

De tweede manier is vrij helder aanwezig bij veel zogeheten charismatische groepen. Daar is doorgaans weinig van kerkelijke instituten te merken. De kerk is volgens hen daar waar gelovige mensen zijn. Hier is juist het enthousiasme van de gelovigen of het charisma van hun leiders gezaghebbend. De kerk is daardoor ook nogal individueel bepaald. Dat kan ook niet anders, omdat alles begint bij het vrome gemoed van individuele gelovigen. Dat maakt, dat er weinig tot geen besef is van de kerk van Christus als geheel. Als die er al is, dan is die onzichtbaar. Daarom zijn charismatische en evangelische groepen eigenlijk niet in kaart te brengen. Overal is het net weer even anders. Daarin zien we het tegenovergestelde beeld als wat we zagen bij de Rooms Katholieke Kerk. Zoveel verschillende vormen van geloofsbeleving, zoveel groepen.

Hierin wordt het werk van God op een totaal andere manier afhankelijk gemaakt van de mens. Het werk van de Geest gaat samenvallen met de geloofsuitingen van mensen. Het inwendige spreken van de Geest tot de gelovige is nog belangrijker dan zijn spreken in de Bijbel. Wat een gelovige zegt is waar, ook al is het niet getoetst aan de Bijbel. Al manifesteert het zich in deze groepen totaal anders dan in Rome, hier gelden precies dezelfde bezwaren. Er wordt schromelijk tekort gedaan aan het werk van de Drie-enige God. Het zicht op het evangelie wordt beperkt door de bril van de persoonlijke vroomheid. De mens wordt op een hoog niveau geheven en God wordt van hem afhankelijk gemaakt.

Balanceren

Het is duidelijk dat hierboven twee uitersten getekend zijn. Nu is het erg verleidelijk om als gereformeerden het juiste midden tussen deze twee uitersten te zoeken. Niet te veel hangen aan het instituut, maar tegelijkertijd ook oppassen dat we te veel doorschieten naar het subjectieve vrome gemoed. Wanneer we puur naar de praktijk van het kerkelijke leven kijken, dan is het ook inderdaad zo, dat de gereformeerde kerken altijd naar een balans hebben gezocht. We willen vasthouden aan het ambtelijk gezag, maar toch niet vervallen in hiërarchie. We willen vasthouden aan de concrete herkenbaarheid van de ware kerk, maar toch niet vervallen in de gedachte dat wij de enige ware kerk zouden zijn. We willen vasthouden aan de onderlinge binding binnen het kerkverband, maar toch niet vervallen in de gedachte van de landelijke kerk. Andersom willen we vasthouden aan de mondige en begaafde gemeente, maar toch niet vervallen in een soort democratie. We willen vasthouden aan het werk van de Heere buiten de kerken van ons kerkverband, maar toch niet vervallen in kerkelijk relativisme, alsof het er uiteindelijk niet zoveel toe doet van welke kerk je lid wordt. We willen vasthouden aan de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk, maar toch niet vervallen in onafhankelijkheidsstreven, ofwel independentisme.

Dat op het niveau van de praktijk naar een balans wordt gezocht, is een gegeven. Als die praktijk maar een uitwerking is van het evangelie. Nu gaan we een spade dieper dan de voorgaande alinea. Het wordt namelijk echt gevaarlijk als we op het niveau van de Schrift een balans proberen te vinden tussen de twee uitersten die boven getekend zijn. We hebben vastgesteld, dat beide uitersten de kerk afhankelijk maken van mensenwerk. Dan is het zoeken van een balans tussen beide uitersten evengoed bouwen op mensenwerk. Het is zelfs een voortbouwen op een ondeugdelijk fundament. Het wordt er dan niet beter van, maar integendeel juist erger. Een evenwicht dat wij in stand proberen te houden, terwijl we balanceren tussen het ene menselijke bouwwerk en het andere.

Dat is ook voor ons kerkverband wat mij betreft een waarschuwing. We zijn er niet mee geholpen als we een strijd gaan voeren tussen een formeel kerkbegrip met hiërarchische neigingen en een vrijblijvend informeel kerkbegrip. Evenmin als we daar een balans tussen proberen te vinden. Doen we dat toch, dan is het simpelweg onvermijdelijk dat ons kerkelijke bouwwerk uit elkaar valt. Daar is de Bijbel duidelijk genoeg over (vgl. 1 Kor. 2: 5, 13; 3: 7, 11-16).

Geloven

Maar het geloof spreekt heel andere taal. Dat kijkt eerst naar God om Hem vervolgens gehoorzaam te volgen. Dat is een radicaal andere benadering (1 Kor. 2: 14). Want dan zien we de kerk pas nadat we het Woord van Gods belofte hebben gezien: ‘Ik zal u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn’. We zien het lichaam van Christus pas nadat we het Hoofd hebben gezien. En we zien de tempel van de Heilige Geest pas nadat de Geest ons het hemelse Jeruzalem heeft laten zien. Dan is de kerk op geen enkele manier nog afhankelijk van mensenwerk. Dan is de kerk, waarvan wij lid mogen zijn, absoluut onverwoestbaar. Dan zien we ook in waarom de kerk geïnstitueerd is en waarom we er alleen door een persoonlijk geloof deel aan hebben. Alleen dan kunnen we vrijmoedig, op basis van het Woord van God, de zaak van het kerkbesef en de kerkelijke gehoorzaamheid op scherp zetten op weg naar de volmaaktheid. In een volgend artikel hoop ik dit Deo Volente op een positieve manier verder uit te werken.