Welk beeld hebben ze van ons?

In Vlissingen staat een standbeeld van Michiel de Ruyter. Als Michiel de Ruyter nooit had geleefd, dan zou dat standbeeld er uiteraard ook niet hebben gestaan. En als we niets zouden weten over het doen en laten van De Ruyter, dan zou dat standbeeld ons bar weinig zeggen. Waar het voor dit artikel om gaat, is dat de waarde en betekenis van een beeld afhankelijk is van de persoon achter het beeld. Volgens de Bijbel mogen wij beelddragers zijn. Want we zijn geschapen naar het beeld van God. Ook voor ons geldt, dat wij zonder de Schepper geen waarde of betekenis zouden hebben. Dit inzicht zorgt ervoor, dat we heel anders naar onszelf en naar het leven kijken.

 

Een ingrijpend inzicht

Dit inzicht is eigenlijk best ingrijpend, als je het even tot je door laat dringen. Het bestaan van een mens is van zichzelf nietszeggend. Wie naar het doen en laten van een mens kijkt, moet daarin het beeld van de Heere God zien. Pas van daaruit krijgen we waarde en betekenis. Dit besef brengt ons tot een heel andere benadering van het leven. Waar ik eerder gewend was om me bezig te houden met het beeld dat anderen van mij hebben, ga ik me nu eerst bezighouden met de vraag welk beeld de mensen van God krijgen als ze met mij te maken krijgen. Terwijl ik eerst gewend was om me af te vragen of de Heere wel of niet wil aansluiten bij mijn verlangens en gevoelens, ga ik me nu afvragen of mijn verlangens en gedachten wel aansluiten bij Gods bedoeling met Zijn schepping.

 

Ik ben slechts een afbeelding van Hem. Dat is de ene kant. Het zet eergevoelige mensen op hun plaats. Maar er is ook een andere kant. Want wanneer wij onze plaats hebben gevonden als beeld van God, dan krijgen we oog voor de kroon van heerlijkheid en luister, waarmee de Heere ons wil bekleden (vgl. Psalm 8: 6-9). Toen de mens werd geschapen naar Gods beeld, kreeg hij de uitstraling van een heerser, die hoorde bij de taak van een onderkoning (Gen. 1: 28). Wie dat beseft, is zuinig op de eer van mensen. Maar niet vanwege eigen positie ten opzichte van anderen, maar vanwege de heerlijkheid van de Schepper waar onze eer naar verwijst.

 

Moderne discussies

Ook op de discussies die gevoerd worden in kerken die, laten we zeggen, met hun tijd mee willen gaan, werpt dit inzicht een ander licht. Het past in onze tijd niet zo goed om vrouwen te weren uit kerkelijke ambten. Als je het praktiseren van homoseksualiteit verbiedt, ontmoet dat een berg van onbegrip. Seksualiteit binnen het huwelijk, waarin je elkaar trouw blijft tot de dood scheiding maakt, wordt al lang niet meer als noodzakelijk gezien in onze samenleving. Daarom worstelen ook veel christenen met bijbelgedeelten waarin gesproken wordt over onderdanigheid van de vrouw en over de verwerpelijkheid van homoseksualiteit. Een veelgehoorde ‘oplossing’ van het probleem is, dat zulke gedeelten tot tijdgebonden worden verklaard. Maar, hoeveel begrip je ook kunt opbrengen voor de worsteling van mensen, daarmee wordt aan het Woord van de Heere geen recht gedaan. Juist de benadering dat wij naar Gods beeld geschapen zijn, helpt dan echt verder. Al moeten we dan anders leren denken.

 

Gods geboden

De benadering vanuit het beeld van God komt uit Gods Woord zelf op. Dit gegeven is in de Bijbel geen bijkomstigheid, maar het staat juist heel centraal. Toen de mens geschapen werd, was dat naar het beeld en de gelijkenis van God (Gen. 1: 26,27). Bijna alle geboden van de tweede tafel van de wet kunnen meer of minder direct verbonden worden met het beeld van God. Onze vader en moeder spelen een onmisbare rol in het doorgeven van het beeld van God (Gen. 5:1-3). Doodslag is verboden vanwege het beeld van God (Gen. 9:6). Het geschapen zijn als man en vrouw heeft daarmee te maken (Gen. 1:27). Onze bezittingen zijn ons door de Eigenaar van de aarde in beheer gegeven om daarover als onderkoning te heersen (Gen. 1:28). En ook het spreken over onze naaste wordt in de Bijbel in verband gebracht met het beeld van God (Jak. 3:9).

 

Een belangrijke les die we daaruit kunnen trekken is de volgende. Het leven zoalsheter volgens Gods geboden uitziet, begint bij de vraag: Wie is de Heere? Van daaruit krijgt ons leven op aarde vorm. Zo wordt in ons levenspatroon iets zichtbaar van de Schepper. We zien daarin dat de tweede tafel van de wet bepaald wordt door de eerste tafel. Want eigenlijk is dit precies de kern van het tweede gebod. We zouden de vraag ook als volgt kunnen weergeven: zijn wij beeld van God of is God ons beeld geworden? De mens die start bij zichzelf, heeft ook God binnen zijn bereik geplaatst. God is dan een uitvergroting van onze verlangens en gedachten. Dan zijn wij zelf de schepper geworden en is God het maaksel van ons voorstellingsvermogen. De geschiedenis van het gouden kalf (Ex. 32) laat zien, dat overtreding van dit gebod gelijk staat aan verbondsbreuk. En het zit in ieder mens.

 

Beeldvorming

Wie eenmaal die weg opgaat, gaat op den duur al Gods geboden omdraaien en verdraaien tot ze binnen zijn eigen voorstellingsvermogen passen. En waar zal dat anders beginnen dan bij de voorschriften uit de Bijbel die haaks staan op onze belevingswereld? Lastige passages passen dan niet meer in ons beeld. Dan krijgen we daar zelfs moeite mee. Want ‘welk beeld zal de wereld wel niet van ons krijgen als we nog aan die bijbelteksten vast blijven houden?’. Maar het wordt opeens heel anders wanneer we ons afvragen welk beeld de mensen van de (Her)schepper krijgen als ze ons zien. Dan benaderen we de vragen vanuit een heel andere invalshoek. Dan worden die moeilijke passages zelfs mooi.

 

Het huwelijk van een man en een vrouw heeft betekenis, omdat ze samen een afspiegeling zijn van de onvoorstelbare opofferende liefde van Christus voor zijn geheiligde gemeente (Ef. 5:25 e.v.). Een echtscheiding of seksualiteit die losgemaakt is van het huwelijk… het gooit dát beeld aan puin. De bedoeling van de Heere om het huwelijk tussen een man en een vrouw in te zetten om de kerk te bouwen, kan onmogelijk afgespiegeld worden wanneer mensen van hetzelfde geslacht gaan trouwen. Is het niet veelzeggend, dat Romeinen 1 niet alleen over homoseksualiteit gaat, maar ook over de omdraaiing van schepsel en Schepper (Rom. 1:25)? De majesteit van God is vervangen door de ‘gelijkenis van het beeld’ van een schepsel (Rom. 1:23).

 

Man en vrouw

Dat geldt ook voor de onderlinge verhouding tussen man en vrouw. Als Paulus in 1 Korintiërs 11 de onderlinge verhouding van man en vrouw tekent, noemt ook hij het geschapen zijn naar Gods beeld (1 Kor. 11: 7). Daar wordt het bijbelgedeelte niet meteen eenvoudig van. Maar het bevrijdt ons wel van een manier van denken, die het onnodig moeilijk maakt. Wij zijn namelijk geneigd om de individuele positie van een man of een vrouw tot uitgangspunt te nemen. Voor ons besef wordt het verschil benadrukt. En dan zien we dat de één boven de ander geplaatst wordt. Daardoor lopen we al snel vast. Het veelvuldig gebruik van de woorden ‘eer’, ‘schande’ en ‘heerlijkheid’ in het gedeelte zegt ons dan ook niet zoveel.

 

Maar als we, net als Paulus, teruggaan naar de schepping, gaat er een andere glans over die onderlinge verhouding van man en vrouw vallen. De heerlijkheid van God is het uitgangspunt. Daar mogen man en vrouw naar verwijzen. Ze mogen juist samen iets laten zien van de heerlijkheid van hun Schepper. Zoals de vrouw verwijst naar de heerlijkheid van de man, zo verwijst de man (en in hem vertegenwoordigd de vrouw) naar de heerlijkheid van God. Dat is voor Paulus’ besef niet onterend voor de vrouw, maar juist een aansporing om zuinig te zijn op haar eer (1 Kor. 11:15). Dit is een patroon dat niet alleen in het huwelijk, maar ook in de gemeente herkenbaar moet zijn.

 

Er blijven nog genoeg vragen over bij zo’n moeilijk bijbelgedeelte. Waar het me nu om gaat is, dat de insteek bij het beeld van God beslissend is. Mannen en vrouwen in hun onderlinge verhouding zijn bedoeld om iets van de Heere te weerspiegelen. Wanneer kerken dan de ambten openstellen voor vrouwen, is er veel meer mee gemoeid dan een standpunt waar je het wel of niet mee eens kunt zijn. De vraag naar de Heere is dan in het licht komen te staan van de vraag naar de mens. Dat is een hele grote stap op de weg van de zonde tegen het tweede gebod. Een teken dat het verbond verbroken is (zie Ex. 32).

 

En wij?

Tegelijkertijd maakt juist dit inzicht, dat wijzelf niet vrijuit gaan. Wij hebben dan wel niet de vrouw in het ambt. Maar hoe staat het met ons als het gaat om het beeld dat wij van God hebben? Kennen wij Hem? En is dat van ons af te lezen? Is ons leven een verwijzing naar Gods eer? Bij zulke vragen gaat geen mens vrijuit. Ware het niet, dat God ons in zijn ondoorgrondelijke liefde zijn Zoon gegeven heeft. Hij, die op volmaakte wijze het Beeld van God is en die ons in de gemeenschap met Hem wil maken tot nieuwe mensen. In Efeziërs 4: 24 staat dan (zonder de woorden tussen haakjes die er in de grondtekst ook niet staan), dat die nieuwe mens geschapen is ‘naar God’.