Wat geloven wij nu eigenlijk…?

Lezing gehouden op de Landelijke Contactdag van de Gereformeerde Kerken Nederland, 15 maart 2014

Een vreemde vraag

Als ik eerlijk ben, vind ik het best wel een vreemde vraag. …Wat geloven wij nu eigenlijk…? Ik weet natuurlijk niet helemaal wat de organisatie van deze Landelijke Contactdag ertoe gebracht heeft om deze vraag als onderwerp te nemen. Zouden zij nou echt niet weten wat we nu eigenlijk geloven? Of zouden ze denken, dat u dat niet weet?

Laten we er vanuit gaan, dat de organisatoren van deze dag geen verkeerde bedoelingen hebben gehad. Misschien was het wel een hint. ‘Spreek vooral de doopleden aan. Maak het aantrekkelijk voor de jeugd’. Dat ga ik proberen. Maar het kan best zijn dat je af en toe even goed je gedachten erbij moet houden.

De kern van ons geloof?

Toch blijf ik het een vreemde vraag vinden. Je gaat er toch over nadenken. En dat is dan zo gek nog niet. Waarom zou iemand zich afvragen: ‘Wat geloven we nu eigenlijk…?’. Het zou kunnen zijn – en ik hoor dat geluid af en toe wel eens – dat wij in de Gereformeerde Kerken wat in verwarring zijn. Aan de ene kant kun je wel zeggen dat we doorgewinterde gereformeerden zijn. En doorgewinterde gereformeerden weten echt wel wat ze geloven. Maar aan de andere kant… juist door alles wat we hebben meegemaakt, zijn we misschien ook wel eens wat onzeker geworden over ons geloof.

En dat gaat dan misschien wel vooral over de kern van het geloof. We weten veel. Het is voor ons een koud kunstje om elkaar met een stortvloed van kennis om de oren te slaan. Vanuit de boekenkast, vanuit de kerkelijke ervaring, en soms zelfs vanuit de Bijbel. Maar zijn we door alle kerkelijke ervaring de kern van het geloof niet uit het zicht verloren?

En dan zegt de één: ‘Ik ga nog meer lezen van Schilder en Kamphuis en van de synode-uitspraken’. En een ander zegt dan misschien: ‘Ja, maar ik ga ook nog veel meer buiten de eigen traditie lezen. Daar valt nog zoveel in te halen. Puriteinen, Duitse, Amerikaanse theologen’. Terwijl een derde juist zegt: ‘Laat die hele boekenkast maar. Ik doe alsof ik leef in de tijd van de eerste christelijke gemeenten. Toen waren al die boeken en kerken er nog niet. Toen was het evangelie nog niet besmet door theologen’. ‘Ja’, hoor je iemand anders dan weer zeggen, ‘maar toen was Schilder er ook nog niet…, als ze in die tijd Christus in zijn lijden hadden kunnen lezen… dan hadden ze dat vast niet willen missen’.

Wat geloven we van de rest?

De vraag ‘Wat geloven wij nu eigenlijk…?’ kan ook nog anders bedoeld zijn. Dat kom je ook wel tegen. Dat als je tegen iemand zegt: ‘Dat de Heere Jezus voor onze zonden aan het kruis is gestorven, dat is de kern van het geloof en daar is heel ons leven, ook kerkelijk, van afhankelijk’, dan is iedereen het daar altijd mee eens. Daar zul je bij ons niet gauw een discussie over krijgen. Maar de vraag is dan eigenlijk: ‘Wat geloven we van de rest? Wat geloven we van onderwerpen zoals ‘de gemeenschap der heiligen’ of ‘de toe-eigening van het heil’? Hoe moet je daarover denken?’. Daar kun je wel gemakkelijk over in discussie raken. Zelfs zo, dat je je soms afvraagt: ‘Geloven we eigenlijk wel hetzelfde?’. En dan legt de één de nadruk erop, dat je over zulke onderwerpen eigenlijk wel hetzelfde moet denken. Doe je dat niet, dan moet je je afvragen of je wel hetzelfde gelooft. En de ander legt er juist de nadruk op, dat het om het geloof in Christus gaat en niet om hoe je dan precies over dit of over dat denkt.

In Wie geloven we nu eigenlijk?

Maar gelukkig zijn we het over één ding wel eens. Namelijk dat het geloof in Jezus Christus de kern is en dat het kruis van Golgotha de grond van ons geloof is. Maar dan is het beter, dat we de vraag toch veranderen. Niet ‘Wat geloven we nu eigenlijk?’, maar ‘In Wie geloven wij nu eigenlijk?’. Het antwoord op die vraag is niet zo moeilijk. Maar waar ik het vandaag met u over wil hebben is eigenlijk wat dat voor ons in onze situatie betekent. Dat wij geloven in Jezus Christus. En wat voor gevolgen dat heeft voor ons nadenken over allerlei onderwerpen en voor onze verhouding tot onze plek in de kerkgeschiedenis. Ik noemde al even de onderwerpen ‘gemeenschap der heiligen’ en ’toe-eigening van het heil’. Daar wil ik in verhouding iets meer aandacht aan geven.

Christus en de dogmatiek

Goede en slechte dogmatiek

Ik zei al, dat de vraag wat we nu eigenlijk geloven altijd in het licht moet staan van die andere vraag, namelijk in Wie wij nu eigenlijk geloven. De vraag wat we geloven wordt onder meer behandeld in de dogmatiek. In de dogmatiek zijn theologen bezig om de inhoud van het geloof op een systematische manier uiteen te zetten. En daar gebeuren heel gemakkelijk ongelukken. Er is goede dogmatiek, maar er is nog veel meer slechte dogmatiek.

Slechte dogmatiek zou je kunnen weergeven met het volgende beeld: mensen proberen God in een doosje te stoppen. Of ze proberen God ‘in kaart’ te brengen. Daar moeten wij, gereformeerden, ook erg voor oppassen. Dat we alles zo overzichtelijk maken, dat we de kans lopen dat we alles begrijpen, alles onder woorden kunnen brengen en dat er geen verwondering meer overblijft.

Dan wordt de Bijbel een handboek, een naslagwerk. Dan gaan we praten alsof we God zijn. Want we weten altijd precies hoe God erover denkt. Dan is de vraag in Wie we nu eigenlijk geloven ondergeschikt gemaakt aan de vraag wat we nu eigenlijk geloven. Wij staan er dan boven.

Nu kunnen we lelijk gaan doen over dogmatiek. We kunnen ons verre gaan houden van praten over de gereformeerde leer. Maar dan gooien we niet alleen het badwater, maar ook het kind weg. Dat is best grof. Want er is wel degelijk goede dogmatiek. Zulke dogmatiek hebben we zelfs nodig.

Gelovige dogmatiek

Goede dogmatiek is gelovige dogmatiek. Als God spreekt, spreken wij dat na. En we nemen het aan. Goede dogmatiek probeert ook wel moeilijke vragen op te lossen. Maar zal altijd voorzichtig zijn. Ze zal ook veel vaker het antwoord geven: ‘Wij weten het niet’. Goede dogmatiek zou je als volgt kunnen weergeven: waken om het geloof in Jezus Christus te behouden. De vraag in Wie wij nu eigenlijk geloven gaat daarbij dus voorop.

En dan zul je zien, dat goede dogmatiek best heel strijdbaar en fel kan zijn. Dan kunnen er stevige dingen gezegd worden. Onze gereformeerde belijdenisgeschriften zijn daar een prachtig voorbeeld van. In die belijdenisgeschriften staat wat wij geloven. Iemand zei het van tevoren al tegen mij: ‘In uw lezing kunt u gewoon de belijdenis voorlezen. Dat is het antwoord op de vraag’. Hij had volkomen gelijk.

De belijdenis waakt bij het geloof in Christus

Maar als je de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels eens alle drie na elkaar in één keer uitleest, dan kan het niemand ontgaan: hier wordt gewaakt bij het geloof in Jezus Christus. Daarvoor worden de stellingen ingenomen. Er staat niets minder op het spel dan de kern van het geloof. Daarover gaat de belijdenis de strijd aan met verschillende dwalingen.

Neem bijvoorbeeld de nog altijd populaire mening, dat de Heere Jezus voor alle mensen gestorven is en dat je behoud afhangt van je eigen keus. Wat is het antwoord van de Dordtse Leerregels (hoofdstuk II, vvdd 3)? ‘Zij die dit leren, hebben wel een erg lage dunk van de dood van Christus en zij hebben totaal geen oog voor de voornaamste vrucht of weldaad die door deze dood verkregen is’. Oftewel: die mening doet tekort aan wat Christus voor ons gedaan heeft. De mensen die het willen laten afhangen van hun eigen keus, willen er nog iets bij doen.

Christus als kernachtig fundament

De catechismus is al helemaal duidelijk daarin. Hij vat het samen in de vraag wat onze enige… troost is in leven en sterven. En dat is, dat ik helemaal en altijd het eigendom ben van mijn trouwe Heiland Jezus Christus. Alles wat volgt, is daarop terug te voeren. Je kan het ook zo zeggen: Haal Christus en zijn werk eruit en alles stort in elkaar. Zonder Christus heb je niets meer aan welk belijdenisartikel dan ook.

Dat is heel wat anders dan wat je zo vaak hoort. Dan wordt er gezegd, even wat gechargeerd: de apostelen hebben Christus verkondigd en de gereformeerden hebben er een heel stelsel van belijdenisgeschriften omheen gebouwd. Ik zeg niet, dat sommige gereformeerden dat niet gedaan hebben. In sommige kringen is het hele theologische gebouw op de wedergeboorte gefundeerd. Als je Christus en zijn werk daaruit haalt, dan blijft het systeem van de wedergeboorte gewoon staan.

Christus en de wedergeboorte

Zo’n systeem kun je vaak herkennen aan de woordjes ‘ja maar’. Christus is voor onze zonden gestorven, ja maar je moet wel wedergeboren zijn. Alsof dat twee verschillende zaken zijn. Dan heb je een systeem waar je vervolgens de naam van Christus op kunt plakken. Dan ben je niet gereformeerd meer.

Wie oprecht gelooft, mag weten dat hij wedergeboren is. Want de belijdenis zegt, dat het oprechte geloof in Christus een vrucht van de wedergeboorte is. Daarom maakt Christus zelf de gelovige ook van harte bereid om voortaan voor Hem te leven. Als je Christus niet kent, heeft het spreken over de wedergeboorte geen enkele zin meer. Daar betrekt onze belijdenis de wacht tegen.

Christus en de kerk

Hetzelfde kun je zeggen van mensen die roepen: Christus is voor onze zonden gestorven, ja maar je moet wel lid zijn van de ware kerk. Dat is ook niet gereformeerd. Ook dat is een systeem waar je Christus en zijn werk uit kunt halen, zonder dat het gebouw instort. Dan heb je een gebouw waar je zijn naam later op kunt plakken. Vanuit de belijdenis kun je nooit tot zulke uitroepen komen. Wie gelooft, dat Christus voor zijn zonden gestorven is, die hoort bij de kerk. Daarom zijn zij die bij de kerk horen ook te kennen aan de kenmerken van de christenen, namelijk aan het geloof. En als je bij de kerk hoort, dan volgt daaruit ook een opdracht om je erbij te voegen. En als je voor het oog wel in de kerk bent, maar je gelooft niet, dan ben je een huichelaar die niet bij de kerk hoort. De kerk zal altijd bestaan, omdat Christus niet zonder onderdanen kan zijn. En omdat de kerk gekocht is door Christus, zal ze altijd te herkennen zijn aan het zuivere Woord van God. Als je Christus niet kent, is het onmogelijk dat je iets af weet van de kerk.

Hij in ons en wij in Hem: gemeenschap der heiligen: toe-eigening van het heil

Volgorde

In het voorgaande heb ik de twee onderwerpen ‘de wedergeboorte’ en ‘de kerk’ als voorbeeld gebruikt. Om te laten zien hoe onze belijdenis die onderwerpen belicht vanuit de vraag ‘In Wie geloven wij nu eigenlijk?’. Die onderwerpen wil ik nog even wat verder uitwerken. Juist vanuit de gemeenschap met Christus. En dan kun je zeggen, dat het dan eigenlijk gaat om de onderwerpen ’toe-eigening van het heil’ en ‘gemeenschap der heiligen’. Ik doe dat in de volgende volgorde (en ik hoop dat in de loop van de uitwerking de reden daarvan duidelijk wordt): eerst iets over wie Christus is, daarna iets over de gemeenschap der heiligen en tenslotte iets over de toe-eigening van het heil. Want als het goed is, vloeien die onderwerpen in elkaar over.

Christus: benaderen vanuit de Drie-eenheid

We hebben het nu al een heel tijdje gehad over Christus. Je neemt het ook vrij gemakkelijk in de mond: altijd beginnen bij Christus; Christus is de kern van ons geloof. Maar zelfs als je dat zegt, kun je er nog heel goed de fout mee ingaan. We overschrijden namelijk snel een grens als we het wel over Christus hebben, maar ondertussen de Drie-eenheid vergeten.

Wie vergeet, dat Christus de Zoon van de Vader is, die ziet al snel Zijn verhevenheid over het hoofd. Voor je het weet sta je op gelijke voet met Jezus. Dat zie je gebeuren als zijn naam te pas en te onpas erbij gehaald wordt.

Wie vergeet, dat Christus zijn Geest heeft uitgezonden in de wereld, die wordt objectivistisch. Die weet wel wat Christus vóór ons gedaan heeft, maar die heeft geen oog voor wat Hij in ons doet.

Tegelijkertijd is het belangrijk om te beseffen dat we de Vader kennen door zijn Zoon Jezus Christus. Dat we niet afstandelijk spreken over Hem. Maar altijd op een manier die overeenkomt met het Woord, waarin Hij zichzelf heeft bekendgemaakt. En ook zullen we moeten beseffen, dat de Geest de Geest van Christus is. Zodat we niet gaan spreken over ons geestelijke leven en over de kerk los van het Woord. De Bijbel blijft ons enige uitgangspunt. De Bijbel waarin God contact maakt met ons. Waarin Hij zichzelf geeft. Waarin we dat bijzondere geheim ontmoeten van zijn onbegrijpelijke liefde.

Hoofd en leden, gemeenschap met Christus

En nu kunnen we verder gaan denken. Vanuit het geloof in Jezus Christus. Wat betekent het vervolgens als we uitgaan van Christus’ oneindige grootheid en macht en tegelijk zijn nabijheid, die zo ver gaat, dat Hij in ons komt wonen? Ons avondmaalsformulier zegt het zo: ‘Door die Geest, die in Christus als in het Hoofd en in ons als zijn leden woont, doet Hij ons in zijn gemeenschap leven…’. Christus is het Hoofd. Dat wijst én op zijn grote verhevenheid én op zijn nabijheid. Want het hoofd van het lichaam is onlosmakelijk en intiem verbonden met de leden van het lichaam. Het is de Geest die die bijzondere gemeenschap tot stand brengt.

Efeziërs

De brief aan de Efeziërs heeft precies dezelfde opbouw. Het startpunt van de brief is de Drie-enige God. ‘Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus’. ‘In Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte’. Steeds lezen we ‘in Christus’ of ‘door Jezus Christus’. En dan schrijft Paulus in vers 10, dat God zich had voorgenomen om al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus samen te vatten. En in vers 22 opnieuw: ‘Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.

Gods verhevenheid en zijn nabijheid komen op een wonderlijke en onnavolgbare manier samen door Christus en in Christus. Christus is het Hoofd boven al wat is. Alles wat minder is dan alles, doet Hem tekort. En Hij is verbonden aan zijn gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem. Dat kan alleen omdat Hij om ons geeft.

En dan is het hele middenstuk van de brief gewijd aan die gemeente van Christus. Christus, die onze vrede is (Ef. 2: 13-14). En dan moet door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend worden (Ef. 3: 10). Vervolgens gaat het over de eenheid van de Geest door de band van de vrede. De vrede, waarvan Paulus in hoofdstuk 2 had geschreven, dat Christus onze vrede is. En dan gaat het weer over Christus, die het hoofd van zijn gemeente is. Aan Hem, en nergens anders aan, ontleent het hele lichaam als een welsluitend geheel de groei van het lichaam.

Gemeenschap der heiligen

Om het met het avondmaalsformulier te zeggen: ‘Daarom zullen wij allen, die door waar geloof in Christus ingelijfd zijn, samen één lichaam zijn’. Wie in Christus is ingelijfd, is – het woord zegt het al – een deel van zijn lichaam. Dan hebben we het over de gemeenschap der heiligen. De gemeente van Christus. Oftewel de heilige, algemene christelijke kerk.

De gemeenschap der heiligen vinden we dus niet in de kerk. Dat maken we er wel eens van. Onder invloed van de tijdgeest. Want dat is voor een kind van de 21e eeuw in het westen van Europa misschien wel het meest onnatuurlijke deel van de belijdenis. De gemeenschap der heiligen. Dat artikel staat namelijk haaks op het individualisme. Het individualisme kent niet eens gemeenschap. Ja, als je een keer prettig samen bent – op een landelijke Contactdag bijvoorbeeld – dan noemen ze dat wel eens gemeenschap. Gemeenschap kennen wij pas als de individuele mensen bij elkaar komen en het goed hebben met elkaar. Het gaat dus van het individu naar de gemeenschap. Wij hebben zojuist geleerd, dat het van Christus naar zijn lichaam gaat. En vervolgens naar ieder persoonlijk. De gemeenschap der heiligen vinden we niet in de kerk. Maar de kerk is zelf de gemeenschap der heiligen. Er staat ook niet voor niets een komma achter het woordje ‘kerk’ in de Apostolische Geloofsbelijdenis.

Toe-eigening van het heil

En zo komen we ook terecht bij het onderwerp ’toe-eigening van het heil’. Met die term bedoel ik dat je zegt: ‘Het heil van Christus is ook voor mij‘. De toe-eigening van het heil vinden we in de catechismus in vraag en antwoord 54 en 55, die gaan over de kerk en de gemeenschap der heiligen. ‘En ik geloof, dat ik van deze gemeente een levend lid ben en eeuwig zal blijven’. ‘Ten eerste dat de gelovigen allen samen én ieder persoonlijk als leden gemeenschap hebben met de Here Christus…’.

Daar zien we dat gelovig spreken over de kerk altijd samengaat met de toe-eigening van het heil. Ik hoor ook bij dat lichaam van Christus. Ik ben zelfs een levend lid. Het gaat over gemeenschap hebben met Christus. Niet alleen de gemeente als geheel. Maar juist ook ik persoonlijk. Wel in die volgorde. Eerst allen samen en vervolgens ieder persoonlijk. Ook daaruit blijkt weer, dat als je Christus niet kent, dat je dan een dood gemeentelid bent en dat de kerk dan nooit iets voor je te betekenen kan hebben.

Bekering

Zien we dat in de brief aan de Efeziërs opvallend genoeg ook niet terugkomen? Het is niet voor niets, dat Paulus in hoofdstuk 4, nadat hij geschreven heeft over de eenheid én de verscheidenheid in de gemeente, gaat schrijven over het persoonlijke leven met de Heere. Over de bekering, omdat we Christus hebben leren kennen. Dat we de oude mens afleggen en de nieuwe mens aandoen.

Dat is het werk van de Drie-enige God. Juist die bekering en de toe-eigening van het heil. Dat doe je niet uit eigen kracht, nadat je hebt gehoord wat Christus voor jou gedaan heeft. Dat is nog steeds het werk van Christus. Maar wel met inschakeling van jezelf. Net zoals je zelf gelooft, zo mag je je het ook zelf toe-eigenen en je bekeren. Maar dan wel wij in Hem en Hij in ons.

Christus in de kerkgeschiedenis

Christus heeft iets met de geschiedenis

We moeten het nog over onze plek in de kerkgeschiedenis hebben. Tenminste… als we dat belangrijk genoeg vinden. Je kunt natuurlijk op het standpunt staan, dat je moet doen alsof je leeft in de tijd van de apostelen. Onbesmet van enige theologie.

Maar dan kom je toch met je eigen belijdenis in de problemen. Zelfs als je Christus als uitgangspunt wilt nemen. Want Christus is door de Vader in deze wereld gezonden (alweer het avondmaalsformulier). Hij is de geschiedenis ingegaan. De hele Bijbel is geschiedenis. ‘En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld’. Als je het zo mag noemen, de afscheidswoorden van de Heere Jezus aan de apostelen. Christus heeft zelf dus heel duidelijk wel iets met de geschiedenis.

En Christus heeft ook iets met de kerk. Juist omdat de kerk het lichaam van Christus is, belijden wij ook, dat Hij de kerk bewaart van het begin van de wereld tot aan het einde. De kerk van alle tijden. Als we het over kerkgeschiedenis hebben, dan hebben we het over Christus in de geschiedenis.

Daarom moeten we ook bij Hem beginnen. Het gaat om de eenvoudige boodschap van het evangelie. Dat Christus zijn bloed gestort heeft voor onze zonden en daarmee voor het voortbestaan en de eenheid van zijn kerk, zoals Paulus dat ook schrijft in Efeziërs 2: 14. Christus heeft heel de geschiedenis door aan mensen het geloof gegeven, waardoor ze mochten beseffen: ‘Wij mogen met Hem leven en bij zijn gemeente horen’. De Geest van Christus werkte het geloof in dat evangelie heel de geschiedenis door tot nu toe. Hij vergadert, beschermt en onderhoudt zijn gemeente door zijn Geest en Woord in eenheid van het ware geloof.

Vragen en antwoorden

En heel die geschiedenis door kwamen er mensen met vragen. Die moeite hadden met delen van de Bijbel. Dat waren mensen die niet geloofden, maar die het wilden vatten met hun verstand of met hun beleving. Dat waren de mensen van de slechte dogmatiek. Die konden God niet in het doosje van hun verstand krijgen. En dan zorgde Christus ervoor, dat er vanuit het Woord een antwoord kwam. Voor de mensen die wel eenvoudig wilden geloven. Dat antwoord was in de basis heel eenvoudig. Namelijk: geloof maar wat er staat.

Goede dogmatiek helpt gelovige mensen verder met vragen die leven in de tijd waarin ze leven. Ook dat zie je in al onze belijdenisgeschriften terug. Dat deed Augustinus. Dat deed Calvijn. Dat deed Spurgeon. Dat deed Schilder. Dat deed prof. Trimp. Dat doet prof. Baars. Om maar een paar grotere en kleinere namen te noemen. En dan moet ik erbij zeggen: voor zover ze niet uitgingen boven wat geschreven staat. Zij begonnen met het eenvoudige evangelie. Het evangelie dat voor wijzen en verstandigen verborgen is, maar aan kindertjes geopenbaard.

Augustinus en Calvijn konden nog niet beschikken over het werk van Schilder. Waren ze daardoor min of meer gehandicapt? Ze hadden toch het evangelie? Het is voor ons misschien moeilijk voor te stellen, maar we zijn echt niet afhankelijk van het werk van deze theologen. We kunnen wel onze winst ermee doen. Het zou tot onze eigen schade zijn als we dat niet zouden doen. Juist omdat ze hun verstand in dienst stelden van Christus. Maar we kunnen alleen onze winst ermee doen als we het evangelie van Christus door hun werk heen horen spreken.

Onze winst ermee doen

Als wij nadenken over de kerkgeschiedenis en over onze eigen plek daarin, dan moet het dus mogelijk zijn om onze winst daarmee te doen. Ik zei zojuist al even, dat het alleen tot onze eigen schade is, als we dat niet doen. We zitten nu toch als leden van de Gereformeerde Kerken Nederland bij elkaar. Laten we die gelegenheid dan aangrijpen.

Ik doe dat aan de hand van een aantal momenten uit de kerkgeschiedenis. Ook hier wil ik de thema’s ‘gemeenschap der heiligen’ en ’toe-eigening van het heil’ wat meer naar voren laten komen.

Reformatie: geloofsstandpunt over de waarheid

Ik begin bij de Reformatie in de 16e eeuw. Mensen als Luther, Calvijn en anderen gingen publiek in tegen de leer van de kerk. Ze hadden namelijk geleerd om de Bijbel niet te lezen door de bril van de kerk, maar zoals de Bijbel zichzelf aandient. Ze namen de Bijbel niet aan, omdat de kerk dat zei, maar omdat de Heilige Geest in hun hart getuigde dat zij van God waren én omdat het bewijs in de Bijbel zelf ligt.

Dat was vanuit het standpunt van Rome heel vreemd. Dat vonden ze ook gevaarlijk. Vanuit Rome zeiden ze namelijk: ‘Nou moet je eens opletten. Nu gaan die mensen zelf de Bijbel interpreteren. Je zult zien, dat iedereen er straks een andere waarheid op na houdt. Dat krijg je er nou van, als je dat niet overlaat aan de kerk. Als ze zich nu gewoon hielden aan de leer van de kerk, dan blijft er eenheid in de waarheid. De kerk is immers de plek waar de Geest werkt?’.

Dat zeiden de Roomsen. En ze kregen nog gelijk ook, zo leek het. Want wat zijn er veel verschillende waarheden verkondigd in de tijd van de Reformatie. Er waren wederdopers, lutheranen, calvinisten, chiliasten, en ga nog maar even door. Dat krijg je er nu van, zeiden de Roomsen.

Het enige en eenvoudige antwoord van de reformatoren was: ‘Het Woord van God is de waarheid’. De waarheid is niet afhankelijk van de kerk. En nee, de waarheid is ook niet afhankelijk van de mens, die de Bijbel leest. Maar de Bijbel zelf is de waarheid. Op het eerste gezicht lijkt dat een heel wankel standpunt. Want hoe kun je dat nou bewijzen? Het Roomse standpunt leek duidelijker: de waarheid is vastgelegd. Het standpunt van de wederdopers leek het logische alternatief: de waarheid is afhankelijk van je eigen interpretatie.

Maar het gereformeerde standpunt was helemaal afhankelijk van God. Er was vertrouwen voor nodig om te zeggen, dat Gods Woord de enige waarheid is. Dat het ook volledig afhankelijk is van Woord en Geest. En daarom is dat een geloofsstandpunt.

Daarom waren de kerken van de Reformatie geen kerken van mensen met dezelfde opvatting. Maar het waren gemeenten die onderworpen waren aan het Woord van God in de weg van persoonlijk geloof. De grens lag daar waar het gezag van de Bijbel werd overschreden.

Reformatie: geloofsstandpunt over de kerk

Ik spring in de tijd vooruit naar de tijd van Afscheiding. Het gezag van de Bijbel werd al lang niet meer door iedereen aanvaard. Mensen als Hendrik de Cock beschuldigden collega-predikanten publiek van aantasting van het gezag van de Bijbel. Dat leidde in 1834 uiteindelijk tot de Afscheiding. De gemeente van Ulrum scheidde zich af van de Nederlands Hervormde Kerk.

In de ogen van veel hervormden was dat een onbezonnen daad. ‘Want’, zeiden ze, ‘let maar op, je zult zien dat het van de ene afscheiding tot de andere komt’. En ze kregen nog gelijk ook. De afgescheidenen vochten elkaar de tent uit. Kijk maar naar de kerkelijke kaart van Nederland sinds de Afscheiding. Het is een wijd vertakte boom, waar je heel erg verdrietig van wordt. Met de Afscheiding zijn inderdaad heel wat elementen meegekomen die niet begrepen dat de kerk hetzelfde is als de gemeenschap der heiligen. H.P. Scholte was er één van. Het kwam erop neer dat ze zeiden: ‘De kerk begint bij iedereen die hetzelfde over de waarheid denkt of die dezelfde geloofsbeleving heeft als ik’.

Maar dat was niet het standpunt van Hendrik de Cock. Ik moet zeggen: van de kerkenraad van Ulrum. Zij stonden op het eenvoudige bijbelse standpunt, dat de kerk de gemeenschap der heiligen is. En ze geloofden dat ze daar bij hoorden. Ze zagen die gemeenschap der heiligen ook in Ulrum. Maar ook dat was een geloofsstandpunt. Een geloofsstandpunt over de kerk.

Het standpunt van de Nederlands Hervormden leek veel duidelijker: het instituut van de Nederlands Hervormde Kerk is de kerk, zeiden ze. Jullie zijn daar van afgescheiden. En het standpunt van Scholte en anderen leek het logische alternatief: als we het niet met de Hervormde Kerk eens zijn, dan maar een gemeente vormen met mensen die er hetzelfde over denken.

Maar het standpunt van de eenvoudige kerkenraad van Ulrum was een standpunt waar vertrouwen voor nodig was. Dat zij bij het lichaam van Christus hoorden, was niet afhankelijk van een duidelijk instituut en ook niet van een duidelijk gezamenlijk standpunt of gevoelen, maar alleen van Christus. Ze herkenden Hem in de prediking. Vanuit dat geloof was het ook helemaal niet aan de orde om te denken, dat ze zich van de kerk hadden afgescheiden.

Kerken van de Afscheiding

Voor ons is het belangrijk dat wij die eenvoudige waarheid vasthouden en als winst meenemen in onze situatie en voor onze plaats in de kerkgeschiedenis. De kerken van de Afscheiding – ik zei het al even – laten een treurige geschiedenis zien van scheuringen en splitsingen. U kent allemaal wel die overzichtjes van de kerkelijke kaart van Nederland. Een soort stamboom lijkt het wel. En dan staan er bij die vertakkingen allemaal afkortingen. NHK, HHK, GKV, CGK, DGK, GKN, enzovoorts. Eigenlijk is dat verwarrend. Eigenlijk is dat ook niet helemaal correct. Het komt eigenlijk niet overeen met wat de Bijbel zegt over de gemeenschap der heiligen.

Want die afkortingen staan voor kerkverbanden. Voor groepen kerken. Maar als we de kerkgeschiedenis willen begrijpen vanuit de vraag ‘in Wie geloven we nu eigenlijk?’, dan moeten we ons realiseren, dat het gaat om plaatselijke gemeenten, die elkaar aanvaard hebben. De volgorde is eerst Christus, dan de gemeenschap der heiligen en dan de organisatie van het kerkverband. De afkortingen staan ook in de meeste gevallen voor een meervoud van plaatselijke kerken. GKN staat voor Gereformeerde Kerken Nederland. Ik zou er eigenlijk vandaag voor willen pleiten om de afkorting GKN eens een tijdje gewoon te vermijden. Gewoon even niet meer gebruiken. Laten we alles doen om te voorkomen dat we van het mensenwerk naar het werk van God gaan redeneren. Want dat gevaar lopen we.

Het eenvoudige geloof in een ingewikkelde situatie

En nu komt het erop aan, om in de voor het oog ingewikkelde situatie dat eenvoudige geloofsstandpunt te blijven vasthouden. Denk aan de reformatoren. Denk aan de kerkenraad van Ulrum. Durf te geloven. Durf te geloven, dat de waarheid in de Schrift te vinden is. Dus niet bij voorbaat alleen in onze eigen kerken.

Want dan hoeven we ons niet te verbazen, dat er ook in andere kerkverbanden schriftuurlijk gepreekt kan worden. Dat we er zelfs van kunnen leren. En aan de andere kant voorkom je dan, dat ieder kerkverband zijn eigen eenzijdigheid ontwikkelt. Vrijgemaakten die de Bijbel lezen door een vrijgemaakte kerkbril, krijgen op den duur een blinde vlek voor de wedergeboorte en de werking van de Heilige Geest bij de toe-eigening van het heil. Bevindelijk gereformeerden die Bijbel lezen door een bevindelijke bril, krijgen op den duur een blinde vlek voor de zekerheid van het verbond en voor het concreet zichtbare van de gemeenschap der heiligen.

Durf te geloven. Durf dus ook te geloven, dat we deel mogen uitmaken van Christus’ gemeente in een gemeenschap, die ons door Hem gegeven is. Dat we niet in termen van afscheiding gaan denken als we het niet met elkaar eens zijn. Want dat denken staat hier haaks op.

Soms hoor je wel eens iets dat lijkt op een reactie, namelijk om de nadruk op het verbond en op de gemeente als het zichtbare en concrete lichaam van Christus maar als een vrijgemaakt juk overboord te gooien. Om interkerkelijk te gaan denken en ons over te leveren aan de bevindelijkheid. En ik voeg daaraan toe: en daarmee ook de rijkdom die we van Christus ontvangen hebben mee overboord te kieperen. Dat is evenmin een houding waar veel geloofsvertrouwen uit spreekt.

Trimp als voorbeeld

Als wij onze winst willen doen met het verleden, kunnen we ook niet heen om het werk van vooral prof. C. Trimp, maar ook anderen. Die mannen werkten verder in de lijn van prof. K. Schilder. Maar ze durfden op onderdelen rustig anders te denken van Schilder. Schilder is niet de Bijbel. Trimp werd ook met andere vragen geconfronteerd dan Schilder. En wij worden weer met andere vragen geconfronteerd.

Trimp durfde, anders dan Douma, ook te blijven spreken over ware en valse kerk. Hij vond het ook een achteruitgang om te gaan spreken over de onzichtbare kerk als Christus ons zelf iets concreet zichtbaars in handen geeft. Trimp had, halverwege de vorige eeuw, niet alleen te maken met mensen die afbreuk deden aan de belijdenis, maar hij had ook te maken met mensen die meenden dat de vrijgemaakte kerk de enige ware kerk was. Daar ging hij terecht niet in mee. Maar hij ging er evengoed niet in mee om te zeggen, dat hij lid was van een kerk. Nee, hij was nog altijd lid van de kerk. Namelijk de kerk van Christus, die we mogen geloven.

En vanuit dat besef ging hij het gesprek aan. Met de christelijke gereformeerden van die tijd. Over de weerklank van het Woord in ons hart, het werk van de Geest in de toe-eigening van het heil. Over de verwijten van een eenzijdige heilshistorische prediking bij de vrijgemaakten. Daarbij durfde hij kritisch te zijn op zijn eigen traditie. En open te staan voor wat anderen zeiden. Maar de Schrift en de belijdenis waren voor hem bindend. En dat is nu een voorbeeld voor ons.

De keus waar wij als leden van Christus’ kerk voor staan, is niet de keus tussen blijven hangen in ons eigen verleden of ons overgeven aan de reformatorische wereld. De keus is: durven wij werkelijk te geloven in het werk van Christus of niet? Dat is belangrijk. Want alleen dan zie je dwars door alles heen de Drie-enige God die helemaal naar ons toe is gekomen, omdat Hij ons liefheeft. Laat het bloed van Gods Zoon betekenis voor u krijgen. Dan weet u pas wat we eigenlijk geloven.